De week
begint. Je zit in de conferentie in de grote zaal. Je kijkt rond. Sommigen zijn
hun tussenkomst aan het voorbereiden. Anderen kijken een beetje verloren alle
kanten uit. Iemand doet een tussenkomst, met een bitter gezicht, zonder schroom
voor wat hij zegt. (Je vindt het verschrikkelijk.) De vrouw die later
tussenkomt zit net voor je. Heel haar lichaam beweegt mee met haar woorden. (Ze
is een vulkaan. Ook.)
(Je hebt te
veel te doen deze week, denk je. Je zou alles na elkaar willen kunnen doen,
traag misschien wel. Je zult alles bijna goed proberen te doen, dat is ook al
iets, denk je.)
Je geeft je
opleiding, zoals elke maand. Er is altijd wel iemand bij die na enkele minuten
ineens heel actief begint mee te volgen, een beetje onverwacht precies. Je kunt
het nooit voorspellen bij het binnenkomen wie het zal zijn. (Een geschenk.)
Een ontmoeting,
in het kleine zaaltje boven het café. Nadien fiets je nog naar die andere
vergadering, die al voorbij is. (Je bent doodmoe.)
Een andere
dag. Je beslist om toch maar niet opnieuw naar de conferentie te gaan. (Iets
met de dingen na elkaar, en zo gebeurt.)
Het overleg
dat je mag voorzitten. (Je hebt de voorbije dagen hard gewerkt om alles zo goed
mogelijk voor te bereiden.) Ze zijn er allemaal, zo lijkt het wel. (Je kijkt naar
het ritme, je wilt die energie overbrengen, … Je bent en je kijkt tegelijk,
denk je.)
Die avond. Er
is nog zoveel te doen, maar je wilt gewoon rustig kunnen antwoorden op een
verhaal. (Alleen maar dit.) De webmail begint te sputteren, aarzelt, en valt
uit. (Je zegt iets tegen jezelf over soepel en veerkrachtig zijn, of zoiets. En
tegelijk is het alsof een band is doorgesneden. Je doet je best om er iets van
te maken in het kader van de zelfopvoeding.)
Een andere
dag. Een ochtendgesprek. (Welk soort chocolade hoort er bij welk kleurtje, je
vergeet het telkens weer. De koffie is lekker.)
Je hebt die
ochtend de minister op de radio gehoord. Je bent nog altijd verontwaardigd.
(Een vulkaan.)
Een voorbereiding
van een panelgesprek binnenkort. (Je denkt iets over hoop.)
(Je zou de
volgende dagen lege momenten moeten hebben om na te denken over het menu voor
zaterdag, denk je. Het zal komen.)
De avondvergadering.
Het gaat ook over de minister.
Weer thuis,
een verdriet omhult je.
Een andere
dag. Je haalt verder de dingen in.
(De mail
werkt nog steeds niet. Het maakt je een klein beetje rusteloos. Alsof je faalt.
Misschien is er een antwoord dat zo op zich laat wachten.)
Een vooravondafspraak,
in het drukke café. Je probeert zo goed mogelijk te antwoorden op alle vragen.
(Je zou ook al thuis willen zijn, om rustig te koken.)
Een bezoekje
bij een vriendin die thuis gekluisterd zit, na een val. Ze is blij dat je er
bent. Je ziet iets over ouder worden. (Soms weet je niet hoe je dat zou moeten
doen, soms ben je het al.) Je ziet iets van de tijd die jullie samen al gedeeld
hebben.
Je rijdt
nog even langs bij het panelgesprek. Je wilt haar even kunnen zien. Ze praat
rustig. Je bent blij dat je haar kent, denk je.
(Iets of
iemand doet zich voor als jou, hoor je. Je fietst snel naar huis om het recht
te zetten. Het maakt je moe. Je ziet dat de mail het weer doet, je antwoordt
snel al op enkele berichten.)
Je voelt je
kwetsbaar. (Laat de nacht zacht zijn, je geeft je uit handen.)
Een andere
dag. Je haalt nog wat berichtjes in. (Hopelijk was je falen toch niet te erg,
uiteindelijk.) Je werkt de vrijdagtekst af.
Er is een
knoop door te hakken. (Iets over een zonnedak.) Het is aan jou, denk je, om dat
te doen.
Je knutselt
nog wat verder aan de grote tekst. (Misschien wacht men er al op. Het zal de
tijd vragen die nodig is, denk je.)
Die avond,
in de filmzaal. Een heel mooie documentaire, een heel mooi nagesprek. Het ontroert
je allemaal heel erg. Verhalen over kinderen, verhalen over vrouwen. (Je voelt
je ook klein.) Je gaat het nadien even zeggen aan de vrouw die de film maakte,
je wilt haar zo graag bedanken.
Een andere
dag. De dag van het feestje. Alleen maar dat, de hele dag. Rustig boodschappen
doen, het huis in orde brengen, de recepten in je hoofd herhalen, de tafel
dekken, bakken en koken. (Er was een hevig citroentaartverlangen.) Twijfelen
over de hoeveelheden die er in dat recept staan. Mooie muziek. (Hevige rugpijn.)
De uren gaan voorbij. Ze komen eraan, zie je. Je bent zo blij dat ze er zijn. Je
wilt veel baby- en kinderverhalen, zeg je. Een mooie avond, ze zijn je zo
dierbaar. De verhalen over kinderen.
Je ruimt
nog op, je bent weer alleen, met de planten, en de verhalen die nog in de
ruimte hangen. (Ontroerd, en warm, en klein.)
Je bent al
vroeg weer wakker, schuift in en uit ingewikkelde dromen. Je staat maar op, een
beetje gedeukt.
De grote
afwas, met die mooie muziek die je kreeg. (Verhalen gaan nog door je hoofd.)
Buiten is
de mama bezig met haar dochter die leert fietsen. De mama loopt heen en weer
achter het fietsje, het plein over. (Je kunt blijven kijken.)
Een mooi
gesprek, het is ook een geschenk. (Ook al ben je moe.)
Je wilt alleen
maar verdwijnen in een middagdut, je verlangt naar het zondaggevoel. Het komt.
Loom en stil, je leest verder in het boek. In de stoel bij het raam. (Het
zondagverdriet neemt het langzaam weer van je over, het is goed.)